Lezingen uit de bijbel voor de rooms-katholieke liturgie in de buitengewone vorm

Zaterdag in de derde week van de Vasten

Susanna e I Vecchioni (Domenichino, 17th century, Galleria Doria Pamphilj, Roma)
dan 13:5-21

Nu waren er dat jaar uit het volk twee ouderlingen tot rechters aangesteld; maar van het soort, waarvan de Heer had gezegd: "de ongerechtigheid is van Babel uitgegaan door de oudsten, door rechters, die het volk slechts besturen in schijn". Ze vertoefden regelmatig in het huis van Joakim, waar iedereen naar hen toe kwam, die rechtzaken had. Wanneer dan het volk tegen de middag vertrokken was, ging Susanna wandelen in de tuin van haar man. De beide ouderlingen zagen haar dus dagelijks daar wandelen, en kregen hevige hartstocht voor haar. Ze verstompten hun geweten, en wendden hun ogen af, om niet naar de hemel te kijken, en niet te denken aan de rechtvaardige straffen. Beiden waren door liefde gewond, maar ze vertelden elkander niets van hun pijn. Ze schaamden zich, met elkaar over hun hartstocht te spreken, en hoe ze verlangden, haar te bezitten. Maar iedere dag opnieuw bleven ze hartstochtelijker naar een gelegenheid zoeken, om haar te begluren. Eens zei de een tot den ander: Kom, laat ons naar huis gaan, want het is tijd voor het eten. Ze scheidden dus, en gingen heen; maar langs een omweg keerden ze beiden naar dezelfde plaats terug. En toen ze elkaar naar de reden vroegen, maakten ze hun hartstocht bekend, en bespraken met elkander de tijd, waarop ze haar alleen konden treffen. Terwijl beiden dan op een geschikte dag wachtten, ging zij weer eens naar de tuin, zoals ze dat al lang gewoon was, enkel van twee dienstmeisjes vergezeld; en omdat het warm was, wilde ze baden in de tuin. Er was dan ook niemand daar aanwezig, behalve de beide ouderlingen, die zich hadden verscholen, en haar begluurden. Ze zei dus tot haar meisjes: Haalt mij olie en zalven, en sluit de poorten van de tuin, dan kan ik gaan baden. Ze deden, zoals ze bevolen had; ze sloten de poorten van de tuin, en gingen door een achterdeur uit, om het gevraagde te halen. Maar ze wisten niet, dat de ouderlingen zich daar hadden verscholen. Zodra de meisjes waren vertrokken, stonden de ouderlingen allebei op, liepen op haar af, en zeiden: Kijk, de poorten van de tuin zijn gesloten, en er is niemand, die ons ziet. We branden van hartstocht voor u; geef dus maar toe, en wees ons terwille. Als ge weigert, zullen we tegen u getuigen, dat er een jongeman bij u is geweest, en dat ge daarom de meisjes hebt weggestuurd.

Volgende mis Vorige mis